Boven: De schone straat voor mijn ouderlijk huis uit mijn jeugd (1968). Onder: Dezelfde straat vervuild tegenwoordig
Als ik voor een bezoek aan mijn vader fiets door de wijk van mijn kinderjaren dan vallen me twee dingen op: de blanke middenstandsgezinnen voor wie de tuinstad was ontworpen zijn verdwenen; de Amsterdamse tuinstad Nieuwendam is tegenwoordig zwarte wijk. Ten tweede valt op hoe smerig de straten zijn geworden. Ik wil niet beweren dat deze twee constateringen een absolute relatie hebben, maar de vraag is wat er is gebeurd?
Toen ik in de jaren zeventig van de vorige eeuw op straat speelde, lag er geen zwerfvuil tussen de struiken, waren de muren niet bevuild met graffiti, lagen er geen peuken en kauwgum op straat. De verloedering begon in de jaren tachtig en sindsdien is de wijk verloederd. Mijn ouders deden nog hun best om hun leefomgeving schoon te houden, mijn moeder veegde de stoep en maakte het gemeenschappelijk trappenhuis schoon en mijn vader ruimde in de gemeenschappelijke tuinen het zwerfvuil op. Tegenwoordig lijken de bewoners zich niet meer betrokken te voelen bij hun omgeving. Wat is hier toch aan de hand?
Het omslagpunt van betrokken burgers die werkten aan een betere wereld, naar egoïstische consumenten die verzuipen in een virtuele wereld, ligt ergens rond 1980. Op alle terreinen zie je dat mensen het contact verloren met hun buurt en de wereld. Alles werd steeds meer mateloos: het energieverbruik, de aankoop van wegwerpartikelen, het aantal vakanties, de hoeveelheid apparaten, en ook in het eet- en leefpatroon gingen alle remmen los.
In de jaren zestig had de babyboomgeneratie zich bevrijd van de autoritaire verzuilde maatschappij en deze vrije burger wilde steeds meer zijn vrijheid verzilveren. Als gevolg hiervan ontstond er een cultuur van egoïsme, hebzucht, fraude, verslavingen, vandalisme enz.
En omdat de nieuwe burger zich had bevrijd van de dogma’s van de kerk, verloren veel mensen hun moreel kompas. Misschien is over twintig jaar kanker een chronische ziekte, de nieuwe volksziekte heet depressie. We zijn innerlijk de weg kwijt.
Wat is hier toch aan de hand? Nog nooit zijn we zo rijk geweest, we leven in Europa in een tijd van vrede, er is een uitgebreid sociaal vangnet, dankzij internet heeft elk mens toegang tot kennis. Dit zou toch een prachtige tijd moeten zijn? Waarom maken we er zo zooitje van? Waarom zijn onze straten zo vies en zijn onze aderen dichtgeslibd?
Het komt omdat we leven in een eindtijd. We leven in het 180-jarige vissentijdperk (1960-2140). Dit is de eindtijd van het christendom. Vissen is het laatste teken van de dierenriem. Vissen moet de cyclus afsluiten. Als we de vissenfase projecteren op ons leven, dan komt deze tijd overeen met de laatste levensjaren. Kenmerkend voor de eindtijd van het leven is dat we de controle verliezen. We vervuilen, we verlezen onze zindelijkheid, we gaan kwijlen, we worden doof, blind en dement. Vissen staat met één been in de aardse wereld en met één been in gene zijde. Vissen moet de oude cyclus oplossen (christendom).
In het vissentijdperk gaan we dus dementeren. Langzaam verliezen we onze identiteit, door de vereniging van Europa, de toestroom van immigranten, globalisering, lost het oude Europa langzaam op.
Waar het in het vissentijdperk om draait is bewustwording. We moeten ons bewust gaan worden van onze plaats in de kosmos. Vissen denkt holistisch. Vissen bereidt zich voor op de terug naar de Bron. Vissen moet weer heel worden. In dit vissentijdperk moeten we ons bewust gaan worden dat we verbonden zijn met moeder Aarde, dat ons handelen – hoe klein ook – invloed heeft op de omgeving en dat de omgeving invloed heeft om ons. In vissen moeten we ons bewust worden dat als je je omgeving vervuilt, ook als een boemerang jezelf vervuilt. Waar we in het vorige tijdperk (waterman: 1781-1960) een sprong vooruit konden maken met het rationele denken, kunnen we nu alleen de problemen oplossen met het bewust worden. Een beter milieu begint bij jezelf.
Beoorldeingen