Entiteiten zijn ruimtelijk afgesloten pakketjes energie, massa, ordening.
In entiteiten bestaan de vier elementen alleen in relatie tot elkaar en dit betekent dat binnen een entiteit de grootheden energie, massa, ordening en ruimtetijd nooit los van elkaar kunnen bestaan.
Ik zal dit toelichten met een computer. Elke computer kan beschreven worden als een stroom van energie (Vuur) maar de elektronen van de elektrische stroom bewegen niet vanzelf in de gewenste richting. Dit wordt mogelijk door de hardware (Aarde) en software (Lucht). Een computer is dus een stroom van elektronen in de hardware-onderdelen welke door de software in de juiste banen worden geleid, maar dit wordt pas nuttig als de software aansluit bij de behoeftes van de gebruiker. Computers kunnen als entiteit alleen bestaan in een omgeving waar ze een betekenis hebben voor de gebruiker. Met de term orgware wordt uitgedrukt dat de invoering van computersystemen invloed heeft op de organisatie van bedrijven of instellingen. Het mislukken van it-projecten ligt vaak in het gebrek aan besef wat de bedrijfskundige gevolgen zijn van de automatisering. Wie het verschijnsel computer reduceert tot bijvoorbeeld de software, overziet niet het geheel. Een computer is een entiteit waarin de elektriciteit, hardware, software en orgware alleen in samenhang kunnen worden begrepen.
Ook een levende cel kunnen we niet versimpelen tot één element. Sinds de opkomst van de informatietechnologie is het populair om het leven vanuit het element Lucht (ordening) te verklaren maar een levende cel is echter meer dan een pakketje genen dat zichzelf wil vermenigvuldigen. Een levende cel heeft ook een ziel, energiehuishouding en een lichaam. Op de schaal van het mens-zijn manifesteren de vier elementen zich in willen, hebben, denken en zijn. Onze wil is onze overlevingsdrift dat ons motiveert om in beweging te komen, zoals een computer tot leven komt door de elektriciteit, het ‘hebben’ is verbonden met ons stoffelijk lichaam wat te vergelijken is met de hardware, ons verstand is een fantastisch stuk gereedschap dat te vergelijken is met de software en met het zijn staan we in contact met de omgeving: de ruimte en tijd. De vier elementen kunnen niet los van elkaar bestaan; willen, hebben, denken en zijn, zijn de vier complementaire manifestaties van ons mens-zijn.
element | heelal | mens | cel | computer |
Vuur > energie | warmte | willen | levenskracht | elektriciteit |
Aarde > stof | massa | hebben | cellichaam | hardware |
Lucht > ordening | entropie | denken | genen | software |
Water > geest | ruimtetijd | zijn | ziel | orgware |
het heelal, een computer, mens en cel zijn entiteiten waarin de vier elementen alleen in relatie tot elkaar kunnen bestaan.
Ik ga nu op zoek naar de eigenschappen van de vier elementen in het heelal. Dit doe ik door een onderscheid te maken tussen de mannelijke en vrouwelijke elementen welke twee paren vormen die ik afzonderlijk ga beschrijven.
Het mannelijke principe van beweging heeft een jonge en oude variant. In de jonge variant bruist de mannelijke scheppingskracht als energie; het element Vuur. In de oude variant zien we een dynamisch spel van ordening; het element Lucht. De jongeman geeft spontaan de aanzet voor veranderingen en de oude man ordent zijn ervaringen. De oude wijze man structureert zijn gedachten en de jongeman verstoort met zijn spontaniteit de ordening. In dit verband is het interessant dat de software van computers geen toeval kan genereren. Het is onmogelijk om een computer echt willekeurige reeksen van getallen te laten genereren. Daarom wordt er bij het werken met toevalsprocessen in wetenschappelijk onderzoek gebruikgemaakt van energetische chaos zoals het verval van (licht)radioactief materiaal of kwantumeffecten zoals witte ruis.
De innige relatie tussen energie en ordening werd in de negentiende eeuw ontdekt toen natuurkundigen hun denkvermogen gebruikten om het rendement van de stoommachine te verbeteren. In een stoommachine gaat chemische energie de machine in en er komt bewegingsenergie en warmte uit. Als we die energieomzetting in getallen uitdrukken, blijkt het begrip entropie een belangrijke rol te spelen. Entropie is een maat voor de wanorde. Natuurkundigen lieten destijds zien dat je entropie in een formule kunt uitdrukken, die aangeeft in hoeveel toestanden een systeem zich kan bevinden. Ze lieten ook zien dat als je een willekeurig systeem aan zichzelf overlaat, de wanorde toeneemt. Wie zijn huis niet af en toe opruimt, merkt dat het na een tijdje een zooitje wordt en deze wetmatigheid geldt ook voor de natuur. Toen computerpioniers een eeuw later gingen nadenken over een machine die informatie in de vorm van nullen en enen verwerkt, ontdekten ze dat de formule die de entropie van een systeem berekent, ook de formule is die de hoeveelheid informatie voorstelt. Het onderzoek t.b.v. de stoommachine resulteerde in de drie hoofdwetten van de thermodynamica.
De kosmoloog Dennis Overbye vatte de drie wetten samen als: je kunt niet winnen, je kunt niet gelijk spelen en je kunt niet stoppen met spelen. Ik zou de hoofdwetten als volgt samenvatten: een hoeveelheid potentie wordt gedurende de levensduur van het heelal omgezet naar informatie maar de overdracht is nooit volledig. De drie hoofdwetten zijn axioma’s: een niet bewezen maar als grondslag aanvaarde beweringen.
Het mannelijke paar energie-ordening vormt samen een thermodynamisch systeem. In het woord ‘thermo’ zit de energie van Ram en in ‘dynamisch’ zit de ordening van Tweelingen. Elke entiteit is een thermodynamisch systeem dat een uitwisseling heeft in de vier elementen. Als er totaal geen energie of informatie wordt uitgewisseld, staat een entiteit volstrekt op zichzelf en zouden we deze niet kunnen waarnemen. Elke zichtbare entiteit wisselt energie-informatie uit. De variatie bestaat erin of de boekhouding open of gesloten is. Een open systeem kan energie opnemen of afgeven waardoor de energie-inhoud toe- of afneemt, en een gesloten systeem kan wel energie uitwisselen en hierbij moet de netto energiebalans gelijk blijven. Het heelal is een gesloten systeem. Het staat in wisselwerking met het Universum maar de energie-inhoud van het heelal blijft constant.
De vurige aspect van de uitwisseling noemt men in de natuurkunde ‘warmte’ en het luchtige aspect is de entropie. Elke entiteit ‘leeft’ zolang de warmte en entropie veranderen. Wanneer echter een evenwicht wordt bereikt komt alles tot stilstand. In een evenwichtstoestand is de entropie maximaal en in deze eindtoestand van totale wanorde zal er de facto niets meer gebeuren. Zolang het systeem niet in evenwicht is stromen in elke entiteit de energie en informatie als warmte en entropie.
Energie is het vermogen om een verandering in gang te zetten. In dit verband spreekt men over de kwaliteit van de energie en hiervoor gebruik ik het woord potentie. Op de schaal van de kosmos komt de potentie tot uitdrukking in de temperatuur. Dit is een maat voor de gemiddelde bewegingsenergie van de deeltjes. In het algemeen geldt dat energie met een hoge temperatuur meer potentie heeft dan dezelfde hoeveelheid energie met een lage temperatuur. Kokend water kunnen we voor veel doeleinden inzetten, bv. het opwekken van elektriciteit of bereiden van voedsel terwijl lauwwarm water is niet veel meer dan restwarmte. Energie bezit een mate van potentie en op de schaal van de kosmos kan deze worden uitgedrukt in de temperatuur.
Ordening is de toestand van een systeem waarin de toekomstige mogelijkheden liggen besloten en het verleden als een geheugen is opgeslagen. Ordening bestaat uit een hoeveelheid informatie en de hoeveelheid informatie die een toestand beschrijft is de entropie. De entropie drukt alle mogelijke toestanden uit die een systeem op een bepaald tijdstip kan aannemen. De precieze toestand van een systeem kunnen we echter niet bepalen. In een gasfles gevuld met perslucht kunnen de moleculen zich in allerlei toestanden bevinden. Elk molecule heeft een positie, snelheid en richting en deze eigenschappen veranderen in de tijd. Praktisch gezien kunnen we onmogelijk alle gegevens van elk molecule exact meten en door het onzekerheidsprincipe is dit theoretisch ook onmogelijk. Maar voor alle moleculen tezamen kunnen we wel het totaal aan mogelijke toestanden bepalen door het gemiddelde te nemen. Het gemiddelde tempo van positieverschuivingen noemen we temperatuur en het gemiddelde van de veranderde impulsen noemen we druk. Temperatuur en druk geven in twee cijfers de macroscopische weergave van alle microtoestanden van de moleculen. De entropie verandert bij een wijziging van de temperatuur (Vuur), dichtheid/druk (Aarde) of volume/ruimte (Water).
Men zegt wel dat de entropie van een systeem een maat is voor de wanorde: hoe meer wanorde, hoe hoger de entropie. Een systeem met een lage entropie (weinig informatie) noemt men ordelijk en een systeem met een hoge entropie (veel informatie) noemt men chaotisch. Als we een gasfles laten leeglopen krijgen de moleculen veel meer mogelijke toestanden omdat de ruimte veel groter is geworden. De entropie neemt dan toe. Als de entropie toeneemt (meer chaos) neemt de hoeveelheid informatie toe of anders geformuleerd: er komt informatie vrij. Dit is enigszins verwarrend omdat we in ons dagelijks leven ‘meer informatie’ beschouwen als meer controle, kennis, macht en meer orde. In de natuurkunde bezit een ordelijk systeem juist weinig informatie. Wanneer de mensheid zou beschikken over één spreektaal, dan is dat ordelijk (lage entropie) maar veel spreektalen (hoge entropie) beschouwen we als een culturele rijkdom. Natuurlijk is het wel zo dat als de entropie maximaal wordt (iedereen spreekt een eigen taal) er inderdaad een chaotische toestand ontstaat (iedereen leeft dan in zijn eigen waarheid).
De energie van het heelal is als de elektriciteit van de computer en de ordening van het heelal is te vergelijken met een actuele toestand binnen de processor en het computergeheugen. In de computertechnologie bestaat alle informatie uit bits: enen en nullen. Een één is een gegeven en een nul is een gegeven. Een geheugen is dus nooit vol of leeg; het is de software die bepaalde bits als ‘wel of niet’-relevant markeert. Relevante bits noemt men gegevens of data en dat is iets anders dan informatie. In de strikte betekenis van het woord ‘informatie’ ontvangt een ontvanger gegevens die een betekenis of nieuwwaarde bezitten. De voorspelling dat morgen de zon opkomt is voor niemand informatie. Ook de ruis van een televisiebeeld heeft geen betekenis en bezit geen informatie maar het bestaat wel uit constante stroom van gegevens. Waar het op neerkomt is dat de totale hoeveelheid gegevens nooit verandert. Het computergeheugen bestaat altijd (‘vol’ of ‘leeg’) uit enen en nullen en dus uit data en de informatie is het betekenisvolle deel van het totaal aan de vaste hoeveelheid gegevens. Als we een boek door de papierversnipperaar halen, zijn we informatie kwijt, maar de gegevens bestaan in principe nog steeds hoewel ze niet meer beschikbaar zijn.
De temperatuur en entropie zijn in de klassieke natuurkunde altijd positief maar in de moderne natuurkunde zijn negatieve waarden ook mogelijk. Intuïtief lijkt het onmogelijk om lager te gaan dan het absolute nulpunt: 0 kelvin (-273,15 °C). Op het nulpunt staan vanuit het oogpunt van de klassieke mechanica alle deeltjes helemaal stil (Vanuit het oogpunt van de kwantummechanica blijft er door de onzekerheidsrelatie van Heisenberg altijd nog een nulpuntsbeweging over). Omdat de beweging van deeltjes gerelateerd is aan temperatuur, zou niets kouder kunnen zijn dan 0 kelvin. Die bewering houdt echter geen stand, omdat de temperatuur ook afhankelijk is van de manier waarop de energie bij de deeltjes is verdeeld en hier komt de entropie weer om de hoek kijken.
De energieverdeling is voor te stellen als een helling. Deeltjes met veel energie liggen hoog op de helling, terwijl laag-energetische deeltjes zich onderaan bevinden. Rond het absolute nulpunt hebben alle deeltjes een minimale energie. Ze liggen dan als een groepje aan de voet van de helling. Als de temperatuur stijgt, neemt de energie toe maar niet elk deeltje heeft dan evenveel energie. Het resultaat: deeltjes liggen her en der op de helling, op verschillende hoogten. Het geheel ziet er dan meer chaotisch uit dan toen de deeltjes nog netjes bijeen lagen in het dal. Hoe meer energie je toevoegt, hoe meer de deeltjes zich verdelen op de helling. Bij de maximale mogelijke temperatuur liggen de deeltjes met een optimale spreiding op de helling.
De relatie tussen de temperatuur en entropie is als volgt: de temperatuur is de hoeveelheid energie die je toevoegt, gedeeld door de mate waarin de entropie toeneemt. Wanneer bij normale materie energie wordt toegevoegd, neemt de spreiding van deeltjes toe, en dat betekent meer toestanden en een hogere entropie.
Als er bij de maximale mogelijke temperatuur nog extra energie in het systeem wordt gebracht, kan de temperatuur niet meer stijgen en de extra energie dwingt de deeltjes omhoog te kruipen op de helling waardoor ze dichter bij elkaar komen, uiteindelijk tot één groep maar dan juist aan de top van de helling in plaats van in het dal. Als de maximumtemperatuur wordt gepasseerd en extra energie wordt toegevoegd neemt de spreiding van de deeltjes op de helling af: meer energie betekent minder spreiding en een afname van de entropie. En dat is alleen mogelijk als er een negatieve temperatuur in het spel is. Alle deeltjes aan de top van de helling betekent dus een duik onder het nulpunt. Deze theorie werd in 2005 opgesteld door de Nederlandse fysicus Allard Mosk, en wetenschappers van de universiteit van München slaagden er in 2013 in de negatieve temperatuur ook daadwerkelijk in het lab te meten.
Uit de Tweede hoofdwet volgt dat de wanorde in het heelal altijd toeneemt en dus is de waarde van de entropie op de schaal van het heelal altijd positief. Maar als in het bovenstaande geval de maximumtemperatuur wordt gepasseerd en energie wordt toegevoegd, neemt de orde toe (en de entropie af) en is de waarde van de entropie negatief. Dit geldt voor een gecontroleerde laboratoriumopstelling maar we zien het ook bij alle levende wezens. Erwin Schrödinger introduceerde in 1943 in zijn boek What is life? het begrip negatieve entropie. Dit is de entropie die een organisme exporteert om zijn eigen entropieniveau laag te houden. Levende wezens tarten de Tweede hoofdwet en behouden hun orde. Léon Nicolas Brillouin verkortte de term ‘negatieve entropie’ tot negentropie, om de negatieve connotatie weg te nemen en deze term wordt nog steeds gebuikt. Negentropie drukt uit dat het leven maling heeft aan de toename van wanorde.
Met het model van de bol kan ik nu deze kennis invullen. De bol is een gesloten systeem en daarom geldt de wet van behoud van energie en informatie (eigenlijk data). Voor de inhoud van bol – voor de stof dus – gelden de Tweede en Derde hoofdwet van de thermodynamica: de entropie (wanorde) neemt altijd toe en de temperatuur en entropie zijn positief en kunnen het nulpunt niet bereiken. Deze wetten gelden voor de stof. Buiten de bol bevindt zich de geest. Voor de geest zijn de eigenschappen van temperatuur en entropie omgekeerd: buiten de bol neemt de entropie neemt af (orde neemt toe) en de temperatuur is negatief. Een negatieve temperatuur gaat gepaard met een negatieve druk en dat is de precies de eigenschap van de donkere energie, een kracht die het heelal uit elkaar drukt.
De vrouwelijke elementen Aarde en Water manifesteren in de massa en ruimtetijd. Straks zullen we zien hoe massa innig verbonden is met de ruimte en tijd, maar eerst stel ik de vraag “Wat is massa?”. In zijn algemeenheid is massa een maat voor een hoeveelheid materie, maar verder is deze grootheid voor natuurkundigen een groot raadsel. Einstein boekte weliswaar een fundamentele doorbraak met zijn beroemde energie-massarelatie in E = mc2 (energie is massa maal de lichtsnelheid in het kwadraat), maar toch is nog steeds niet verklaard waar massa vandaan komt. Fotonen bezitten bijvoorbeeld wel energie maar geen massa.
Isaac Newton ontdekte dat massa twee eigenschappen heeft: het is traag en zwaar. Deze eigenschappen zijn wezenlijk verschillend maar ook equivalent. Volgens de Eerste wet van Newton is massa traag. Er is een kracht nodig om een massa af te remmen of te versnellen. Zonder traagheid is het kleinste duwtje al genoeg om iets snel weg te laten schieten en dus zou zonder trage massa alles met de lichtsnelheid door elkaar heen vliegen. De ‘zwaarte’ van massa merken we aan de zwaartekracht die zij uitoefent. Volgens Newtons gravitatiewet trekt een voorwerp met massa andere voorwerpen met massa aan. De massa van de Aarde trekt de massa van ons lichaam richting het zwaartepunt van de Aarde. Newton verbaasde zich erover dat de trage massa in zijn Tweede Wet – de in – precies gelijk is aan de zware massa in zijn gravitatiewet. Twee wezenlijk verschillende eigenschappen van massa worden aan elkaar gelijkgesteld. Albert Einstein kwam in 1907 tot zijn gelukkigste inzicht dat dit een principe is. Toen hij een man uit een raam zag vallen, realiseerde Einstein zich dat de man geen zwaartekracht voelt en vanuit zijn referentie niet versnelt. Verschillende waarnemers kunnen vanuit hun gezichtspunt onmogelijk het verschil zien tussen een raket die in de ruimte versnelt of afremt (trage massa) en dezelfde raket die door de zwaartekracht in vrije val richting de Aarde beweegt. Constante versnelling en het ondervinden van zwaartekracht zijn equivalent. Uit dit equivalentieprincipe leidde Einstein af dat de vrije val eigenlijk een gevolg is van traagheid. Dit is in strijd met de mechanica van Newton, waarin gravitatie als kracht de oorzaak is. Einstein maakte dit principe tot een algemeen beginsel bij het construeren van zijn relativiteitstheorie waarin de ware aard van zwaartekracht duidelijk werd.
Al vanaf de oudheid probeert men de zwaartekracht te begrijpen. Aristoteles vermoedde dat de natuurlijke toestand van voorwerpen een staat is van rust. Hij veronderstelde dat de zwaartekracht een lichaam een zetje geeft waarna het in beweging komt en vervolgens brengt een onzichtbaar mechanisme in de ruimte elk voorwerp weer tot stilstand. Een zwaar lichaam wordt volgens Aristoteles sterker door de Aarde aangetrokken waardoor het sneller naar beneden zou moeten vallen. Dit klonk zo logisch dat het bijna tweeduizend jaar duurde voordat Galileo Galilei de proef op de som nam. Wat bleek? Kogels met verschillende massa’s bleken in dezelfde mate te versnellen, ongeacht hoe zwaar ze waren en het bleek dat de zwaartekracht niet een zetje geeft maar constant een kracht uitoefent. Newton nam de metingen van Galilei als uitgangspunt voor zijn bewegingswetten. Newton schrapte het remmechanisme en stelde dat een voorwerp waarop geen kracht wordt uitgeoefend zich met dezelfde snelheid blijft voortbewegen. Toen Newton een appel uit een boom zag vallen kwam hij tot het inzicht dat de zwaartekracht die de appel laat vallen, dezelfde kracht is die de hemellichamen op elkaar uitoefenen en de planeetbanen kan verklaren. Newton kon in zijn zwaartekrachtswet het verschijnsel beschrijven maar hij kon niet verklaren hoe de zwaartekracht op afstand door een lege ruimte kon werken en aan het begin van de twintigste eeuw bleek uit precieze metingen aan de baanbewegingen van Mercurius dat er iets niet klopte aan Newtons zwaartekrachtswet. Einstein loste beide problemen op met zijn algemene relativiteitstheorie.
De algemene relativiteitstheorie legt een verband tussen massa (element Aarde) en ruimtetijd (element Water). Massa vervormt ruimte én tijd en de kromming van de ruimtetijd bepaalt hoe een massa er in beweegt. De zwaartekracht is niets meer dan een gevolg van de kromming van de ruimte. De kromming van de ruimtetijd is voor te stellen alsof je een biljartbal op een opgespannen tafellaken legt. Leg je dan een knikker in de buurt van die biljartbal, dan heeft deze de neiging naar die bal toe te rollen, net zoals massa’s dankzij de zwaartekracht elkaar aantrekken. Bijgevolg is de zwaartekracht geen kracht maar een vervorming van de driedimensionale ruimte en door deze vervorming draait de Maan om de Aarde en valt de appel op de grond. In de gekromde ruimtetijd volgen objecten de beste benadering van een recht pad en dat is voor de Aarde de bekende (bijna) ellipsvormige baan rond de Zon. Newton beschreef de gravitatie als een direct gevolg van de massa van een object en volgens Einstein volgt de zwaartekracht uit de vervorming van de ruimtetijd. Het verschil tussen Newton en Einstein is dat Newton de natuur vanuit het element Aarde beschreef (vanuit de massa als oorzaak) en dat Einstein het element Water (de vormen van de ruimtetijd) in een model goot.
Volgens Newton oefent de massa van een object zonder vertraging een aantrekkingskracht uit op andere objecten met massa maar volgens de relativiteitstheorie veroorzaakt een bewegende massa golven in de ruimtetijd. De rimpelingen in de ruimte worden zwaartekrachtsgolven genoemd en deze planten zich voort met de lichtsnelheid (De zwaartekrachtsgolven zijn in 2015 ontdekt). Dit is te vergelijken met een schip dat door het water vaart en boeggolven veroorzaakt. Door de vertraging van de lichtsnelheid kost het tijd voordat je iets merkt van een bewegende massa. Wanneer in de klassieke mechanica de Zon zou verdwijnen, zou de Aarde dit direct zonder vertraging merken. Bij Einstein kan niets sneller reizen dan het licht en dus duurt het 8 minuten – de tijd dat het zonlicht de Aarde bereikt – voordat de Aarde de verdwijning van de Zon zou opmerken. In het heelal van Newton is alles direct met elkaar verbonden maar bij Einstein is de gekromde ruimte een lokaal verschijnsel.
We kunnen dit verhaal ook uitdrukken in energie. De vier elementen zijn vier verschijningen van de schepping. Dus energie=massa=ordening=ruimtetijd. De relatie tussen energie en massa is vastgelegd in Einsteins beroemde formule, E = energie in joule, m = massa in kilogram, c = lichtsnelheid in m/s. Deze relatie wordt duidelijker als de eenheid van snelheid niet in meter per seconde wordt gegeven maar in lichtseconde per seconde. Dat heeft tot gevolg dat c=1 en dus c2=1, zodat de formule energie en massa aan elkaar gelijkstelt: . Energie is massa en massa is gerelateerd aan ruimtetijd.
Alle energie zou kunnen worden omgezet in een blok inerte massa, maar er bestaan meer vormen van energie. Naast massa bestaat er bewegingsenergie en potentiele energie. De potentiele energie komt vrij wanneer twee massa’s naar elkaar bewegen en de kromming van de ruimte groter wordt. Dit merken we als we iets laten vallen: zodra de val inzet komt de potentiele energie vrij en deze versnelt het voorwerp richting het zwaartepunt van de Aarde. Tijdens de val wordt constant potentiele energie omgezet in bewegingsenergie en – door wrijving in de atmosfeer – in warmte. Om los te komen uit de gravitatieput van de Aarde is er energie nodig. Als een ruimtevaartuig vanaf het aardoppervlak opstijgt met een snelheid van minimaal 11 km/s kan het ontsnappen uit de gravitatieput van de Aarde. De hoeveelheid bewegingsenergie is afhankelijk van de keuze van het inertiaalstelsel; wat je positie als waarnemer is. Als twee waarnemers met een flinke snelheid op elkaar afvliegen en ze gebruiken hun eigen positie als uitgangspunt, hebben ze zelf een bewegingsenergie van nul en de andere waarnemer een energie van de helft van het kwadraat van zijn snelheid. Over elkaars rustmassa zijn ze het echter eens. De rustmassa is niet afhankelijk van het referentiestelsel. De rustmassa van een object is absoluut.
Dat brengt ons weer bij de twee eigenschappen van massa: het is traag en het is zwaar. De traagheid van massa uit zich in de moeite die je moet doen om een blok materie in beweging te krijgen. Een rotsblok van twee kilo is twee keer zo moeilijk in beweging te krijgen als een rotsblok van één kilo. Door de tweede eigenschap is massa zwaar. Hoe groter de massa, hoe sterker de massa de ruimte kromt. Het blijft merkwaardig dat de trage massa gelijk is aan de zware massa. De verhouding traagheid/zwaarte blijft altijd gelijk. Als je de massa verdubbelt, kost het twee keer meer energie om een massa te versnellen en wordt de zwaartekracht ook twee keer zo groot. Einstein stelde dat traagheid en zwaartekracht equivalent zijn maar het blijft vreemd omdat ze niets met elkaar te maken lijken te hebben. Het volgende gedachte-experiment geeft nog niet de oplossing maar geeft wel een hint.
We nemen hiervoor massaloze fotonen die zowel golven als deeltjes zijn. In gedachten sluiten we een wolk fotonen samen met een hoeveelheid energie op in een massaloze, volmaakt spiegelende bol. Wat voor proefje je ook verzint, bij elke meting lijkt het alsof de inhoud van de volmaakt spiegelende bol vanzelf de eigenschappen krijgt van traagheid en zwaarte. Wil je de bol bijvoorbeeld van je af verplaatsen, dan krijgen de fotonen die op het moment dat je tegen de bol duwt tegen de wand in je richting botsen, een extra impuls en worden daardoor energierijker. Als je de bol weer afremt tot stilstand, staan de fotonen hun extra energie weer af. Dit voelt als traagheid. De bol lijkt ook zwaar te zijn: als deze in je hand ligt, duwt de bol tegen je hand. De reden is dat licht een roodverschuiving krijgt als het in een zwaartekrachtsveld naar buiten beweegt. De tijd gaat iets langzamer dichter bij de Aarde waardoor fotonen die aan de onderkant van de bol zijn, energierijker lijken dan aan de bovenkant. Door deze (overigens minuscule) blauwverschuiving ontstaat een kracht naar beneden. De bol is dus natuurkundig gezien zwaar. Met dit gedachte-experiment wordt overigens nog niet begrepen hoe de bollen onderling zwaartekracht kunnen uitoefenen maar het laat wel zien dat als energie wordt opgesloten in een bol het de twee eigenschappen van massa krijgt. Wij leven in de bol van het heelal en ervaren deze eigenschappen van massa. Maar wat gebeurt er buiten de bol?
Massa is altijd positief. Er zijn in de natuur geen verschijnselen bekend die een negatieve massa hebben maar in theorie is het mogelijk om een minteken achter het massagetal te zetten en dan praten we over negatieve massa. Op dit moment zijn er geen echte voorbeelden van negatieve massa bekend maar wel is het gelukt om rubidiumatomen in een superafgekoelde staat zich te laten gedragen als negatieve massa. Negatieve massa versnelt tegengesteld aan de richting van de versnellende kracht. Een trap tegen een bal met negatieve massa betekent dat deze jouw kant op komt vliegen. Natuurkundigen berekenden dat de ‘klassieke’ variant van negatieve massa, waarbij positieve massa alles aantrekt en negatieve massa alles afstoot, tot onzinnige uitkomsten leidde en dus concludeert men dat als negatieve massa bestaat, deze andere negatieve massa moet aantrekken, maar positieve massa zal afstoten.
De twee verschillende eigenschappen van massa komen mijns inziens voort uit de systemen 2 en 4 [termen uit het boek De universele levenscyclys]. Stier is traag en de trage massa hoort bij de stof van stadium 2. De tweede eigenschap van massa – zwaarte – relateer ik aan Kreeft die met positieve massa kan via zwaartekracht kan aantrekken of met negatieve massa via antizwaartekracht kan afstoten. Kreeft kan insluiten of uitsluiten.
Het vrouwelijke element Aarde manifesteert zich dus in massa en het tweede vrouwelijke element Water is de tegenhanger hiervan: ruimte. Waar massa compact is, is de ruimte uitgebreid. Als de Aarde het formaat heeft van een sinaasappel dan bevindt de Maan zich op een afstand van 3 meter, staat de Zon op een afstand 1170 meter en de dichtstbijzijnde ster op 300.000 kilometer. Als we inzoomen op de atomen valt het ook op hoeveel leegte er is. Als we ons voorstellen dat de atoomkern het formaat heeft van een sinaasappel dan bevinden zich de bijbehorende elektronen op een afstand van een kilometer. Ook de atoomkern heeft geen vastigheid. Die bestaat uit protonen en neutronen die op hun beurt bestaan uit drie quarks welke in de kwantumtheorie worden voorgesteld als wiskundige punten. Wat blijft er over? Ruimte! Alles om ons heen is ruimte. Het hele heelal was bij de oerknal samengebald in een ruimte kleiner dan een speldenknop en nu is dat allemaal uitgesmeerd over ruimte. Energie, massa en ordening bestaan bij de gratie van ruimte.
Maar wat is ruimte? Intuïtief stellen we ons de ruimte voor als leegte, als een afstand tussen objecten. Maar leegte is stadium 0 [term uit het boek De universele levenscyclys] en ruimte is een soort bouwmateriaal, net als de materie, maar dan niet tastbaar. Het was Albert Einstein die inzag dat ruimte een substantie is met vormen. Je zou dit in drie dimensies kunnen voorstellen als een bol die in een te kleine ruimte zit. De ruimte om de bol kromt en alle punten komen dichter bij elkaar. Dat effect is het sterkst merkbaar dicht bij de bol. In deze voorstelling kromt alleen de ruimte maar in het echt kromt de ruimtetijd. Dus ook de ‘tijdpunten’ komen dichter bij elkaar te liggen. Die punten definiëren de tijdeenheden. Daardoor duurt het langer om een reis te maken naar zo’n voorwerp, en dus verloopt de tijd er trager. Dit verschijnsel noemt men gravitationele tijddilatatie en betekent dat een entiteit een eigen tijd heeft waarmee het zich onderscheidt en kan bestaan. Het is trouwens gemakkelijker om je een gekromde ruimte voor te stellen dan een vervormde tijd. In werkelijkheid domineert op Aarde de kromming van de tijd. Een hoogteverschil van enkele centimeters is al meetbaar met atoomklokken terwijl de vervorming van de ruimte niet meetbaar is.
De ‘vorm van de ruimte’ is een nauwelijks te bevatten concept. Tot Einstein zijn algemene relativiteitstheorie publiceerde, was de ruimte niets meer dan een afstand tussen de objecten en derhalve was de ruimte het werkterrein van de meetkunde. Tot halverwege de negentiende eeuw was de meetkunde een saaie tak van de wiskunde welke door de Griekse wiskundige Euclides al voor de jaartelling volledig was beschreven. Intuïtief lijkt de euclidische meetkunde de enige in zijn soort omdat wij bij de meetkunde uitgaan van een plat vlak waarin wordt aangenomen dat de drie dimensies (breedte, hoogte, diepte) loodrecht op elkaar staan. Maar het platte vlak blijkt juist een uitzonderlijke vorm van de meetkunde. In de negentiende eeuw bedachten wiskundigen andere soorten van meetkunde. In theorie kan de ruimte drie vormen hebben:
Tijd en ruimte zijn gekromd en er bestaan twee soorten van kromming. Bij een positieve kromming is de ruimte bolvormig en gesloten. Elke rechte lijn ontmoet altijd een evenwijdig lopende andere rechte lijn. Bij een negatieve kromming is de ruimte hyperbolisch, wat te vergelijken is met een zadelvorm. Zo’n ruimte is open; elke rechte lijn ontmoet nooit een andere evenwijdig lopende lijn. In een niet-gekromde ruimte is de ruimte vlak. In een vlakke ruimte blijft de afstand tussen twee evenwijdig lopende lijnen altijd hetzelfde. De vlakke ruimte komt overeen met hoe wij ons de ruimte gevoelsmatig voorstellen. Uit waarnemingen blijkt dat ons heelal precies vlak is maar dat is niet helemaal zeker omdat metingen nooit oneindige nauwkeurig zijn. Een vlak heelal vereist een extreem nauwkeurige afstemming tussen de hoeveelheid massa en bewegingsenergie.
Voor kleine afstanden lijkt het aardoppervlak een plat vlak en hiervoor geldt de euclidische meetkunde. Hierin is de som van de hoeken van een rechthoekige driehoek altijd 180 graden. Op de bolvormige Aarde geldt dit niet voor grotere afstanden. Hiervoor moeten we de elliptische meetkunde gebruiken waar de som van de hoeken van de driehoek groter is dan 180 graden.
Een bolvormig oppervlak heeft geen einde maar is wel begrensd. Als we op Aarde reizen zien we aan de einder een waarnemingshorizon die steeds opschuift zodat tijdens een reis de Aarde eindeloos groot lijkt maar wanneer we vanaf een willekeurig punt westwaarts reizen, komen we op een gegeven moment weer aan de oostzijde terug op het vertrekpunt. Dit komt door de vorm van de ruimte: de Aarde is een bol en het aardoppervlak is gekromd. In de Euclidische meetkunde is het onmogelijk om op zo’n manier weer bij het beginpunt uit te komen.
De reis om de wereld illustreert dat de ruimte een vorm heeft maar tijdens de reis gebeurt er ook iets met de tijd. Wanneer wij west- of oostwaarts reizen, verandert de tijd. Elke plek op Aarde heeft een plaatselijke zonnetijd en daarom moeten we onze horloges verzetten wanneer we west- of oostwaarts reizen. Voor het noordelijk en zuidelijk halfrond is de tijd van de seizoenen gespiegeld. Elke plaats op het aardoppervlak heeft een unieke zonnetijd en Einstein toonde aan dat dit ook geldt voor de driedimensionale ruimte. De ruimte heeft vormen en de tijd van waarnemers is relatief.
De massa van een entiteit vervormt de ruimtetijd en deze vervorming is verbonden met een specifieke entiteit en dus is het logisch om de objectgerelateerde vorm van de ruimtetijd ook een naam te geven. Maar hoe moeten we dit noemen? De spirituele leraar Eckhart Tolle spreekt over het ruimtelijke lichaam en ik noem de objectgerelateerde ruimtelijke vorm de ziel.
Het klinkt misschien vreemd dat de ziel niet meer is dan ruimte, maar aan de andere kant weten wij niet wat ruimte is omdat we het alleen in samenhang met de andere elementen kunnen begrijpen. De ziel is verwant met de geest; beiden zijn ruimtelijk maar de geest heb ik in stadium 3 [term uit het boek De universele levenscyclys] beschreven als een vlakke vormloze ruimtetijd die bestaat uit velden met punten, en de ziel is een vervorming van deze ruimtetijd waardoor het een eigenheid krijgt. De ziel is een afgescheiden deel van de geest welke net zoals een waterdruppel tijdelijk is afgezonderd van de zee. Een entiteit beweegt als een schip in het ruimtetijdcontinuüm en de boeggolven (zwaartekrachtsgolven) zijn de bewegingen van de ziel. De geest is onpersoonlijk en de ziel verbindt de entiteit met de geest en entiteiten staan via zwaartekrachtsgolven in verbinding met elkaar. Op deze wijze is elke entiteit verbonden met de ziel van het heelal. Ten diepste heeft alles in het heelal een lotsverbondenheid met elkaar.
De associaties die we hebben met de ziel passen goed bij Einsteins idee van de ruimtetijd. Ruimte lijkt niets, net als de ziel. De ziel is onstoffelijk en massaloos en de ziel is net als de ruimte en tijd ongrijpbaar. De ziel is geen energie, geen algoritme, niet te vatten in woorden of cijfers. Elke ziel is gebonden aan een entiteit, net zoals het ruimtelijke lichaam. Ruimte is een substantie met onzichtbare vormen wat we merken als de zwaartekracht. Deze kracht houdt alles in het heelal bij elkaar, het is de vormende kracht van de sterrenstelsels en dat is ook de functie van de ziel; het bij elkaar houden van het lichaam. De ziel heeft een directe relatie met de massa van een lichaam en als we het centrum van de ziel zouden willen lokaliseren dan moeten we het zoeken in het zwaartepunt van het lichaam. Bij de mens ligt het zwaartepunt bij de navel en in veel oude religies wordt de buik genoemd als de plaats van de ziel. Het lichaam en de ziel zijn tegengesteld en innig met elkaar verbonden. De massa geeft vorm aan de ruimte (kromt of bezielt de ruimte) en de vorm van de ruimte (ziel) dicteert hoe de massa beweegt door de ruimte. De natuurkundige termen massa en ruimte zijn in christelijke termen het vlees en de ziel.
Met de ziel heeft elke entiteit een eigen levensklok. Door haar (positieve) massa kan een entiteit nooit de lichtsnelheid bereiken of sneller reizen dan het licht, en dus kan de klok voor een ziel nooit stilstaan of teruglopen. De levensklok van elke entiteit loopt altijd naar voren. Elke entiteit is gedwongen om te leven in de tijd met een geboorte en een dood. De ziel heeft een grens in de geest welke de waarnemingshorizon wordt genoemd. Bij de geboorte verschijnt de waarnemingshorizon en na de dood laat de ziel een gat in de ruimte achter welke in de tijd oplost. Wanneer een grote ster dood gaat, laat het letterlijk een zwart gat in de ruimte achter welke heel langzaam weer oplost. Na de dood blijft de ziel nog verbonden met het lichaam en als het lichaam vervalt, lost de ziel geleidelijk op in de geest en verdwijnt de entiteit.
Tussen de zielen bestaat er in systeem 10 [term uit het boek De universele levenscyclys] een hiërarchie; de Maan draait om de Aarde, de Aarde draait om de Zon en de Zon draait om het centrum van de Melkweg. De grootte van de massa bepaalt de invloed van een entiteit. Als ik dit principe op de mens toepas, dan wordt de beweging (of karma) van één mens bepaald door de levensloop van het volk, wat weer wordt bepaald door de ontwikkeling van de mensheid.
Met een ziel heeft elke entiteit (atoom, plant, dier, ster, mens, heelal) een manifestatie in de geest. Dankzij de ziel kunnen we leven in de ruimte en tijd en hier is niet aan te ontkomen. We kunnen niet ontsnappen uit de ruimte en de kloktijd. Tijdens het leven is de ziel afgescheiden van het Universum. Deze beperking is noodzakelijk voor onze bootreis. De reis die het schip aflegt is ons leven van de geboorte tot de dood. De levenloze entiteiten bewegen als stuurloze schepen en levende entiteiten maken (on)bewuste keuzes en zetten doelgericht een koers uit.
Elke entiteit heeft haar eigen klok. De levensklokken van entiteiten kunnen we ons voorstellen als een golf: een levenslijn met een begin- en eindpunt. Het heelal is als een golf in het Universum, de Aarde is een kleinere golf op de golf van het heelal. De seconden van de aardse klok zijn de maatvoering op de aardse levenslijn. Omdat de Aarde een grote massa heeft, zijn de mogelijkheden beperkt en zijn de gebeurtenissen van de Aarde (zoals de rotatie om haar as en om de Zon) goed te voorspellen. De veranderingen van de Aarde verlopen zo gezegd volgens de precisie van een liniaal. Elke seconde duurt een seconde. De mens leeft weer als een kleine golf op die van de Aarde. Voor de mens bepalen drie entiteiten het tijdsbesef: de kosmos, de Aarde en een individu.
De levensklok van de kosmos is niet dezelfde als die van het heelal. Ik schreef hierboven dat wij maar een klein deel van het heelal kunnen zien. Het deel van het heelal waarin wij leven noem ik de kosmos en we kunnen slechts een klein deel van de kosmos waarnemen. De kosmologische klok tikte bij het begin van de oerknal heel snel. In de eerste seconde na oerknal gebeurde er ontzettend veel. Vervolgens is de kosmologische klok steeds langzamer gaan lopen waardoor de processen in de kosmos vertragen (ten opzichte van de aardse klok).
Het aardoppervlak waarop wij leven heeft zijn eigen tijd en dit is onze referentie voor onze tijdbeleving. Uit de aardse tijd hebben we de kalender en onze kloktijd met de uren, minuten en seconden afgeleid. De tijd die onze gewone klok aangeeft hoort bij het aardoppervlak en is gerelateerd aan de massa van de Aarde en de beweging van de Aarde door de ruimte. Ook de aardse klok gaat steeds langzamer lopen. Door de getijdenkrachten van de Zon en Maan vertraagt de rotatie van de Aarde met gemiddeld 1,7 milliseconde per eeuw.
De psychologische tijd is de persoonlijke levensklok die in elk mens tikt, maar omdat de massa van een mens gering is, verlopen de gebeurtenissen in een mensenleven minder voorspelbaar. De gebeurtenissen verlopen niet in een strak regime volgens een liniaal; het verloopt met meer variatie. De maatvoering van de persoonlijke liniaal is chaotischer dan de strakke maatvoering van de aardse liniaal. Wanneer we de twee linialen vergelijken verbazen we ons wanneer de psychologische klok soms afwijkt van de aardse klok. Wanneer er ten opzichte van de aardse klok weinig gebeurt vervelen we ons en lijkt de tijd langzamer te lopen dan wanneer er veel gebeurt, zoals tijdens een ritje in de achtbaan. Onze persoonlijke klok gaat steeds sneller lopen naarmate we ouder worden. Voor een kind duurt een jaar veel langer dan voor een tachtigjarige. Ik stel dat voor levenloze entiteiten de tijd steeds langzamer gaat lopen en dat voor levende wezens de tijd steeds sneller gaat. De evolutie op Aarde kwam dan ook tergend langzaam op gang en nu zijn de ontwikkelingen met de gentechnologie en kunstmatige intelligentie bijna niet meer bij te houden.
Er is nog een ander effect dat de tijd beïnvloedt: de snelheid. Volgens de speciale relativiteitstheorie staat de tijd stil bij de lichtsnelheid en gaat de klok lopen als er een snelheidsverschil is ten opzichte van de lichtsnelheid. Omdat elke entiteit een rustmassa heeft, kunnen entiteiten de lichtsnelheid niet bereiken en het gevolg is dat er voor entiteiten onderling geen universele tijd bestaat. Voor twee waarnemers die ten opzichte van elkaar bewegen kunnen twee gebeurtenissen voor de ene waarnemer gelijktijdig plaatsvinden en volgens de andere waarnemer na elkaar hebben plaatsgevonden. Dit verschijnsel noemt men snelheidgerelateerde tijddilatatie. Entiteiten onderscheiden zich van elkaar door de gravitationele en snelheidgerelateerde tijddilatatie, ze hebben hun eigen perceptie.
De twee relativistische tijdseffecten bepalen samen hoe snel de klok van een entiteit tikt. De levensklok van de Aarde beschouwen als wij als ‘de tijd’. Op het aardoppervlak beïnvloeden beide genoemde effecten de snelheid van de klok. Klokken die zich op de polen bevinden, zijn door de afplatting van de Aarde dichter bij het massamiddelpunt van de Aarde waardoor ze door het effect van gravitationele tijddilatatie langzamer tikken dan objecten die zich verder van het massamiddelpunt bevinden. De klokken op de evenaar bevinden zich gemiddeld 21 kilometer verder van het middelpunt van de Aarde dan de klokken op de polen en de tijd loopt op de evenaar door een kleiner effect van de gravitationele tijddilatatie sneller. Echter, door de rotatie van de Aarde om haar as, hebben klokken op de evenaar een grotere snelheid dan de klokken op de polen (bij de polen 0, bij de evenaar ongeveer 1670 km/uur) en dus lopen de kloken op de evenaar door de snelheidgerelateerde tijddilatatie langzamer dan op de polen. Het wonderlijke is dat deze twee effecten voor alle klokken op Aarde die zich op zeeniveau bevinden, tegen elkaar wegvallen waardoor ze allemaal even snel tikken. De eigentijd op het aardoppervlak is ongeveer 20 milliseconde/jaar vertraagd ten opzichte van de coördinaattijd (de tijd zonder snelheids- en gravitatie-effect). Door de twee effecten lopen klokken in een lage baan om de Aarde ongeveer 20 milliseconde/jaar langzamer dan op het aardoppervlak en op 3000 kilometer hoogte lopen de klokken weer even snel als op het aardoppervlak en verder weg van de Aarde loopt de tijd sneller. De conclusie is dat overal op het aardoppervlak op zeeniveau de tijd gelijk loopt en dat de klok binnen de Aarde trager loopt en buiten de Aarde sneller.
De klok van het heelal heeft een absoluut karakter. Binnen het heelal tikt de klok voorwaarts en buiten het heelal loopt de klok achterwaarts en het oppervlak van de bol van het heelal staat de tijd stil.
element | eigenschap | binnen | oppervlak | buiten |
vuur > energie | temperatuur | positief | 0 of maximaal | negatief |
lucht > ordening | entropie | positief | 0 of maximaal | negatief |
aarde > materie | massa | positief | massaloos | negatief |
water > ruimtetijd | ruimtekromming tijdrichting |
positief vooruit |
vlak stil |
negatief achteruit |
Het heelal heeft een bolvorm met een inhoud, oppervlak en buitenkant. De vier elementen hebben de eigenschappen van temperatuur, entropie, massa, ruimtekromming en tijdrichting, en de waarden van deze eigenschappen zijn positief voor de binnenkant van de bol, negatief voor de buitenkant en op het oppervlak is de waarde 0.
Dit beleid bevat informatie over uw privacy. Door te posten, verklaart u dat u dit beleid begrijpt:
Dit beleid kan op elk moment en zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Deze algemene voorwaarden bevatten regels over het plaatsen van opmerkingen. Door een beoordeling te plaatsen, verklaart u akkoord te gaan met deze regels:
Als u zich niet aan deze regels houdt, kan dit ertoe leiden dat u wordt uitgesloten van het plaatsen van verdere beoorldeingen.
Deze algemene voorwaarden kunnen op elk moment en zonder kennisgeving worden gewijzigd.
Beoorldeingen