⚠ De url van de opgevraagde pagina is gewijzigd naar
tijdgeest.eu/dierenriemmodel/boom
Er was eens een eikeltje in een bos dat begon met de Ramfase. Met Ram ontwaakt de levenskracht. In deze fase komt de eikel op de bosbodem tot ontkieming. De tijd van Ram is risicovol. Veel eikels worden opgegeten of rotten weg voordat ze ontkiemen. De eikels die wel tot kiemen komen zijn de 'helden'. In Stier gaat het kiemplantje aarden. Stier maakt het plantje sterk. Ontkiemende planten tonen een grote levenskracht. Stier zoekt zekerheden en wil stevig met beiden benen op de grond staan. De eerste wortels gaan houvast zoeken in de grond. Dankzij het stevige fundament van stier kan in tweelingen de plant krachtig gaan groeien. Met de gespletenheid van Tweelingen vertakt de plant zich. Tweelingen legt contacten met zijn buren. Ineens merkt onze eikenboom dat er meer planten zijn in het bos welke hem het licht ontnemen. Dit is de tijd van de strijd om het licht met de buurplanten. Na de groeistuipen van Tweelingen krijgt onze boom in Kreeft zijn identiteit. Het is niet meer een van de vele struiken van het struikgewas maar een boom waar je niet meer omheen kunt. Kreeft bakent de identiteit af. Het is geen kiemplantje of struik maar een echte eikenboom. Nu wordt de boom vruchtbaar.
In Leeuw bereikt de boom de volwassenheid. Leeuw pronkt en laat zich in al zijn glorie aan de wereld zien. De boom gaat bloeien en krijgt vrucht. Het is een mooie sterke boom geworden. Brutaal drukt de dominante Leeuw die zwakke struik naast zich weg. In de Maagdfase komt het specialisme van de boom meer naar de voorgrond; zijn unieke plaats in het ecosysteem. Biologen noemen dit de niche. De eikels zijn voedsel voor allerlei dieren, het blad wordt door rupsen gegeten en de dode bladeren voeden de bosgrond. Maagd richt zich op de details en creëert orde. In Weegschaal komt de boom in evenwicht met het bos. Deze fase kan lang duren. Langzaam neemt de groei af. Dan komt er een crisis in Schorpioen. Schorpioen moet de kern vernietigen en transformeren voor de expansie in Boogschutter. Schimmels beginnen het hout in de kern van de stam weg te eten. Deze rot volledig weg en er ontstaat een holle boomstam.
Als de crisis is overleefd wordt in Boogschutter de boom zelfs sterker. De holle stam is flexibeler dan een massieve wat een voordeel is bij stormen. Hierdoor is verdere expansie mogelijk. In Boogschutter komt het hogere doel naar voren. Oude sterke bomen geven een bos zijn vitaliteit. De holle boomstam biedt woonruimte aan dieren zoals uilen. Langzaam wordt de eik een oude boom. Dit is de plechtstatige Steenbokfase. Nu bereikt onze boom zijn grootste vorm. En dan plotseling; een revolutie. Een orkaan woedt over het bos en ontwortelt onze boom. Waterman breekt revolutionair met de verstarring van Steenbok. Er is altijd iets vreemds aan Waterman. Iets waaraan je meteen ziet dat het bijzonder is. Ineens staat onze boom horizontaal in het bos. U ziet die rare gevallen wel eens. Een omgewaaide boom die toch kans heeft gezien door te groeien. Omdat Waterman een mannelijk teken is krijgt onze boom zelfs nog nieuwe energie en groeit nog een paar jaar door. Waterman kijkt naar de toekomst. Omdat er een gat in de bomenkruin zit kunnen nieuwe zaailingen uitlopen. In Vissen zal onze eikenboom uiteindelijk sterven. Langzaam verteert de boom in de natuur zodat er een nieuwe cyclus kan beginnen.
Er was eens een eikeltje in een bos dat in het najaar van zijn moederplant was afgevallen. Onder de moederplant is het te donker en om te kunnen gaan groeien is de eik voor de verspreiding afhankelijk van dieren. Voor de mens zijn eikels ongenietbaar door het hoge tanninegehalte, maar dieren zijn verzot op de zeer voedzame eikels. Nadat het eikeltje een tijdje op de bodem had gelegen versleepte een bosmuis het naar een bewaarplaats en daarna werd het opgepikt door een Vlaamse gaai die met meerdere eikels in zijn bek het enkele kilometers verderop begroef in de bodem. De Vlaamse gaai verplaatst tot wel vijfduizend eikels per maand die hij praktisch allemaal terugvindt. Ze verstoppen hun buit namelijk op plekken die makkelijk te onthouden zijn. Bij een paaltje, stronk of steen bijvoorbeeld. Is er geen geheugensteuntje, dan maakt hij er zelf een door er een takje of steentje neer te leggen. Onze eikel heeft geluk. Die had de gaai niet nodig om de winter door te komen … en … hij was netjes door de vogel gepoot in de grond. Daar wachtte het eikeltje op het voorjaar en toen de omstandigheden gunstig waren ontwaakte zijn levenskracht en kwam de noot in de bosbodem tot ontkieming.
De begintijd van Ram is risicovol. Eikels zijn belangrijk voedsel voor dieren, zoals muizen, eekhoorns, wilde zwijnen, herten, beren en vogels. Bij deze dieren bestaat soms een kwart van de wintervoorraad uit eikels. Heel veel eikels verdwijnen dus in de maag van een dier, en de eikels die overblijven moeten binnen zes tot achttien maanden ontkiemen omdat ze anders hun kiemkracht verliezen. De enkele eikels die tot kiemen komen zijn de ‘helden’.
Stier zoekt houvast in de bodem. Bij een gunstige bodemgesteldheid komt het eikeltje in het vroege voorjaar tot leven. Vanuit de eikel groeit een scheut omhoog en schiet de penwortel diep naar beneden. De wortels en eerste blaadjes halen bouwstoffen uit de bodem en lucht. De boom kan met zijn wortels de grond aftasten om de wortels op een goede manier te laten groeien: stoten de wortels op giftige stoffen of ondoordringbare stenen of natte stukken, dan analyseren ze de situatie en geven de noodzakelijke veranderingen aan de groeizone door.
De plek van ontkiemen bepaalt in grote mate het verdere levensverloop. De eik kan zich in vergelijking met veel andere boomsoorten op sterk uiteenlopende bodemtypen vestigen. De relatief grote hoeveelheid reservevoedsel in de eikel en de symbiose met talrijke mycorrhiza-soorten spelen hierbij mogelijk een rol.
In de Stierfase wordt het plantje onafhankelijk van een moederplant of van de reservestoffen in de noot. Onze zaailing staat voor veel gevaren, van hongerige dieren in het wild zoals het hert tot bosbranden en menselijke activiteiten. De Stierfase kan relatief lang duren. Een jong plantje kan jaren overleven met een paar bladeren. Als het niet wordt aangetast, zal de zaailing onder gunstige omstandigheden na vier tot vijf jaar geleidelijk groeien en zich ontwikkelen tot een jonge boom.
Nadat het jonge plantje zich staande weet te houden moet het in de Tweelingenfase voldoende licht krijgen om te kunnen doorschieten. Nu ontbrandt de strijd met andere bomen. Tweelingen komt in contact met de buren. Overal waar licht en ruimte is zal een boom takken vormen. In een bos waar de bomen dicht op elkaar staan moet de boom de ruimte delen met de buurbomen. In een volgroeid bos met een gesloten kronendak zit er voor jonge boompjes in de onderlaag niets anders op dan te wachten tot een andere boom het loodje legt waardoor een gat in het kronendak het zonlicht doorlaat. In een eiken-dennenbos is de onderlaag redelijk licht en kunnen de eikenbomen – die veel licht nodig hebben – makkelijk opgroeien.
Na de babytijd (Ram) en kindertijd (Stier) komt de eik in Tweelingen in zijn puberteit. De langzaam groeiende eik groeit dan het snelst. Na de ontkieming duurt het vijf jaar voordat hij een meter hoog is. Bij slechte condities duurt het langer, bij zeer goede condities mogelijk een jaar eerder. Eenmaal een meter hoog, groeit een eik gemiddeld vijftig centimeter per jaar. Dit gaat zo door tot ongeveer zes meter waarna de hoogtegroei vertraagt en er een begin wordt gemaakt aan de verbreding van de kruin. De stam is in deze fase nog flexibel en de schors is glad. In deze fase ligt het accent op de lengtegroei. De jonge boompjes steken nog geen energie in bloemen en vruchten.
Na de groeistuipen van Tweelingen wordt Kreeft langzaam volwassen. Na tien jaar gaat onze eik voor het eerst bloeien en vrucht dragen. Onder slechte omstandigheden duurt het wel vijftig jaar voordat ze hun eerste eikels produceren. De ontwikkeling van de vruchtbaarheid is een proces dat tijd in beslag neemt. Ook bij de mens duurt het jaren voordat jongens en meisjes in de puberteit volwassen worden. Zo is het ook bij bomen. Bij beuken komt de vruchtzetting pas vanaf het vijftigste levensjaar goed op gang.
De bevruchting van Kreeft is niet passief. Ze kan iets insluiten of uitsluiten. Wanneer een pol een stamper bestuift treedt er nog niet automatisch een bevruchting op. Het moederlijke weefsel kan de mannelijke pollen accepteren of afstoten. Om inteelt te voorkomen accepteert het stempelweefsel makkelijker stuifmeel dat weinig erfelijke verwantschap deelt met de moederplant. Uit onderzoek blijkt dat het grootste deel van de nakomelingen van een eik een vader heeft die op grote afstand staat (meer dan honderd meter) van de moederboom. Slechts een klein percentage van het nakomelingschap heeft als vader een eik die naast de moederboom staat. Eiken hebben een ingenieuze strategie om inteelt te voorkomen en dat heeft een positief effect op de genetische variatie in het nakomelingschap.
Kreeft is het laatste teken van de jeugdfase. In deze fase bakent Kreeft de identiteit af. Mensen gaan in deze fase als adolescenten hun identiteit vormen; de jongens en meisjes krijgen langzaam hun volwassen kenmerken. Ook bomen krijgen vanaf de Kreeftfase hun identiteit. Ze worden steeds beter herkenbaar aan hun bloeiwijze, zaden en vruchten en ook de kruin krijgt steeds meer het karakteristieke silhouet. De bast van de eik verliest zijn gladde glanzende vorm en krijgt zijn diep gegroefde bruine tot groenbruine schors. Iets wat eerst op een struik leek wordt een echt boompje. Wanneer onze eikenboom na veertig jaar overvloedig vrucht gaat dragen komt hij in zijn Leeuwfase.
In Leeuw bereikt de boom de volwassenheid. De strijd om het licht en de ruimte is nu wel gevoerd. Leeuw laat zich in al zijn glorie aan de wereld zien. Krachtig drukt de dominante Leeuw die zwakke struik naast zich weg. Als een zomereik eenmaal volwassen is, heeft hij weinig meer te duchten. Met tijd en ruimte kan hij zich in enkele eeuwen ontwikkelen tot een reus.
In de Leeuwfase krijgt de stam zijn centrale functie als verbinder tussen de wortels en kruin. Met de stam krijgt de boom zijn ik-identiteit; het onderscheidt hem van de stuiken. Ook in kindertekening wordt de stam gezien als het ‘ik’ van het kind en de lengte van de stam geeft een indicatie van de levensjaren. Hoe een kind een stam tekent zegt veel over hoe hij of zij zich neerzet. Is hij breed of dun en waait hij snel om? Durft het kind zichzelf te laten zien, durf het ergens voor te gaan staan?
Koning Leeuw creëert zijn eigen omgeving. De boom is in de Leeuwfase groot genoeg voor het ontstaan van een mini-leefgemeenschap, zoals een oase in een woestijn. De dominante Leeuw beheerst zijn omgeving door te geven en te nemen. Zijn strooisel verandert de samenstelling van de bodem. Leeuw creëert een stabiel systeem met gesloten kringlopen. De boom produceert de primaire energie en maakt organisch materiaal. Wanneer de bladeren afsterven komt het als voedsel in het voedselweb in de bodem waar het wordt verteerd en de boom de vrijgekomen mineralen met zijn wortels weer kan opnemen waarmee de kringloop is gesloten.
Nadat Leeuw het minikringloopje heeft gesloten gaat Maagd onder de motorkap kijken naar de onderdelen. Maagd is na Stier het tweede Aardeteken. Waar Stier de eerste vormen aanlegt – penwortel, kiemscheut, kiemblaadjes – gaat Maagd deze drie ‘organen’ verfijnen. In de Maagdfase krijgen de wortels, stam en kruin hun volwassen vormen. De boom verliest zijn eenvoudige hiërarchische structuur en er ontstaat een wirwar van takken en wortels.
In de Maagdfase gaat de boom de kluit opnieuw vanuit de stam bewortelen, waardoor een tweede diepere horizontale laag wortels ontstaat. Zo ontstaat er een tweede generatie wortels. Het voordeel van hiervan is dat de wortels niet steeds verder van de bladeren groeien en het tweede voordeel is dat het de zones rondom de boom opnieuw kan bewortelen waar eerder de bestaande wortels zijn afgestorven. Vooral waar de ruimte beperkt is heeft dit belangrijke voordelen.
Leeuw neemt centraal de leiding en laat de energie cyclisch stromen in een kringloop. Maagd regelt de zaken van onderop: autonome deeltjes welke in een groep energie-informatie uitwisselen waardoor een systeem door ervaringen intelligent gedrag aanleert. Op dit principe van niet-hiërarchische netwerken zijn de hersenen en kunstmatige intelligentie gebaseerd. Ook planten gebruiken een niet-hiërarchisch netwerk voor hun cognitie. Het plantenbrein zit in de wortels. Darwin zei al dat planten lijken op dieren met hun kop in de grond: de stofwisseling boven, de intelligentie onder.
De miljoenen wortelpunten werken samen zoals de zenuwcellen in de hersenen. Deze fijngevoelige orgaantjes tasten de bodem af op de mogelijkheden. In laboratoria blijken de wortelpunten te kunnen reageren op minstens twintig verschillende parameters, zoals temperatuur, licht, zwaartekracht, elektrische velden, magnetische velden, zware metalen, nitraat. Elke wortelpunt heeft in principe een eigen wil en kan zelf beslissingen nemen op basis van simpele regels en een ingebouwd doel, maar elke wortelpunt zal zijn gedrag afstemmen op het geheel. Ze communiceren onderling met elkaar via chemische signaalstoffen, auditieve signalen en elektrische stroompjes. Zo delen ze informatie en krijgen ze informatie uit de kruin. Ze analyseren de informatie en wisselen hun meningen uit over hoe ze moeten reageren. Uit het geheel van meningen ontstaat collectief gedrag welke de richting voor het organisme bepaald. Een samenwerkende groep van autonome deeltjes heeft de intelligentie van een zwerm.
Zwermintelligentie is een fascinerende zelforganisatie waarbij individuen of agenten van een groep met elkaar en hun omgeving interacteren om een gemeenschappelijk doel te bereiken. Dit fenomeen geeft een verklaring hoe ogenschijnlijk eenvoudige sociale insecten zoals mieren, bijen en termieten, zonder enige gecentraliseerde besturing, als groep intelligent gedrag vertoont, zoals foerageren, nesten bouwen en zelfs complexe problemen oplossen. De samenwerking leidt tot het ontstaan van nieuwe patronen of gedragingen op een hoger organisatieniveau. Op deze manier nemen planten besluiten en lossen problemen op. Naarmate het wortelstelsel zich steeds verder uitbreidt functioneert het bomenbrein steeds beter.
Bomen hebben net als dieren het vermogen om ervaringen op te slaan en later te gebruiken. Ze maken geavanceerde kosten-batenanalyses, en komen tot een uitgekiend groeiplan. Sommige fruitbomen gaan pas bloeien als het na de winter een bepaald aantal dagen zonnig is geweest. Met andere woorden: ze kunnen tellen. En de beuk, die gaat pas uitbotten als het minstens dertien uur per dag licht is. De beuk combineert deze informatie met temperatuurgegevens.
Waar in de jeugdfase het accent ligt op de snelle groei leren volwassen bomen beter om te gaan met zomerdroogte, planteters, insectenvraat. Na een heel droge zomer verandert een boom zijn watermanagement. Het volgende jaar gaat hij minder verbruiken in de lente, zodat hij reserves opbouwt voor de zomer. Planten kunnen stressvolle omgevingservaringen onthouden en die informatie gebruiken om beslissingen te nemen over de inzet van schaarse middelen. Het leervermogen en de intelligentie nemen toe wanneer het wortelstelsel zich steeds verder uitbreid. Maagd perfectioneert de machinerie. Volwassen bomen groeien niet op hun maximum snelheid, waardoor ze kunnen investeren in hun afweersysteem en de opslag van energie in reservestoffen. In de Leeuwfase wordt onze eik een zelfstandig individu met een gesloten mini-kringloop, en in de Maagdfase leert hij door ervaringen de schaarse middelen doelmatig te gebruiken.
Met Weegschaal komen we halverwege de cyclus. De opgaande groei eindigt en onze eik bereikt zijn maximale hoogte. De takken en bladeren in de kroon worden continu vervangen maar de kroon blijft ongeveer even hoog. Deze kan nog wel breder van vorm worden en ook de stam groeit door in de dikte. Zomereiken bereiken hun Weegschaalfase tussen hun honderdste tot tweehonderdste levensjaar en in een gesloten bosopstand heeft de eik daarvoor wel drie eeuwen nodig.
In Weegschaal verschuift de aandacht naar de samenwerking met de omgeving. Het idee dat de natuur een constante overlevingsstrijd voert, is slechts ten dele waar. Concurrentie hoort bij de puberale Tweelingenfase. In de strijd om het bestaan probeert Tweelingen (eerste Luchtteken) zoveel mogelijk ruimte en licht te bemachtigen terwijl de diplomatieke Weegschaal (tweede Luchtteken) juist het profijt zoekt in evenwichtige relaties in de gemeenschap. Vanaf de Weegschaalfase gaat een boom in harmonie leven met zijn omgeving.
In een volwassen bos leven planten harmonieus met hun buren, vooral hun soortgenoten behandelen ze met alle egards. Planten herkennen hun soortgenoten. Als hun wortels in de buurt komen van een verwante, gaan ze veel minder om voedingsstoffen concurreren dan wanneer ze niet verwant zijn. Dit sociale gedrag zien we ook boven de grond. In een beukenbos gunnen de beuken elkaar hun ruimte, terwijl ze andere soorten wel wegconcurreren.
Verwante bomen gunnen elkaar dus de ruimte maar de samenwerking gaat veel verder. Zo waarschuwen bomen elkaar als ze worden aangevreten. Een bekend voorbeeld is de acacia. Zodra een giraffe aan de bladeren begint te knabbelen, gaat de acacia tannine aanmaken, een bittere stof die giftig is. Bovendien komt de signaalstof ethyleen vrij, waardoor acacia’s in de buurt weten dat er gevaar dreigt en in een paar minuten tijd eveneens het tanninegehalte opschroeven. Een giraf die geen zin heeft in buikpijn en een bittere hap, eet daarom niet een hele boom kaal. Omdat de ethyleen zich via de lucht verspreidt loopt een giraffe altijd tegen de wind in naar de volgende acaciaboom.
Eiken kennen een soortgelijke afweer. Wanneer een eik wordt aangevallen door een insect maakt hij zijn blad bitter door giftige looistoffen omhoog te sturen. Het opvallende is dat andere nog niet aangevreten eiken in de buurt dat vervolgens ook gaan doen. Dat betekent dat een eik dus het speeksel van een insect kan herkennen en dat hij zijn buren waarschuwt. Dat gebeurt niet alleen door de overdracht van stofjes via de lucht, maar ook via elektrische impulsen die via de wortels en het ondergrondse schimmelnetwerk worden verstuurd. Via dit netwerk kunnen bomen voedingsstoffen, energie en informatie uitwisselen en elkaar helpen bij stress.
Ook kunnen planten de hulp inroepen van dieren. Wanneer bijvoorbeeld een spintmijt zich voedt met een plant, kan de plant het specifieke type mijt identificeren via zijn speeksel en een op maat gemaakt feromoon aanmaken dat in de lucht vrijkomt via de huidmondjes van het blad. Dit feromoon trekt precies het roofdier aan dat zich voedt met die specifieke spint.
De oudere, wijze planten hebben meer levenservaringen en geven hun opgeslagen kennis door aan jongere generaties; waardevolle informatie welke niet via de genen wordt doorgegeven, maar wordt overgedragen van boom tot boom, net zoals kinderen in een cultuur een taal leren. Alle bomen samen staan in wisselwerking met een collectief waarin informatie wordt uitgewisseld. In de Weegschaalfase gaat de boom zijn volwaardige plaats in het ecosysteem vervullen.
Als we kijken naar de bovengrondse relaties tussen bomen en dieren telt vooral het aantal insecten. Want insecten zijn voedsel voor andere insecten (o.a. sluipwespen en roofwantsen) en spinnen, vogels en zoogdieren. Voor de relatie boom-insect geldt de regel: hoe langer en hoe vaker een boom voorkomt in een biotoop, hoe meer insectensoorten zich hebben kunnen aanpassen om erop te leven. De zomereik komt al duizenden jaren voor in Nederland en is door de voorkeursbehandeling van de mens een van de meest voorkomende bomen. Daarom is de zomereik met 450 soorten insecten de kampioen als het gaat om het aantal soorten insecten dat erop leeft (hij moet alleen de wilg nog net voor laten gaan).
Volwassen eiken zijn dus zeer waardevol voor de biodiversiteit. Het zijn een soort bruisende miniatuursteden waar inwoners van diverse pluimage hun gading vinden en allerlei relaties met elkaar aangaan. Ze zijn er op zoek naar voedsel, vinden het de ideale plek om zich voort te planten of maken er zelfs hun eigen ‘huis’ of nest, en bouwen er hun kraamkamer waar de eik meteen ook dient als levende supermarkt. In totaal leven er minstens duizend soorten op en rond de eikenboom. Je kan dus met recht en reden zeggen dat de koning van het woud bruist van het leven.
Weegschaal werkt aan evenwichtige relaties waarbij gelijkheid en samenwerking voorop staat. Als bomen ouder worden kunnen ze op ontroerende manieren met elkaar verstrengeld raken om vervolgens samen verder te leven. Dat gebeurt wanneer twee individuele bomen dicht bij elkaar groeien, en hun stammen en takken met elkaar vergroeien. Ze gaan dan hun water en voedingsstoffen met elkaar delen en leven ze verder als een Siamese tweeling. Dit verschijnsel kan ook ondergronds optreden in het wortelstelsel. Met de techniek van enten gebruikt de mens dit vermogen van bomen. Natuurlijk enten komt vaak voor bij bomen van dezelfde soort. Tussen verschillende soorten is het minder gebruikelijk. De natuurlijke vorm van enten staat bekend als inosculatie, een woord dat is afgeleid van het Latijnse osculum wat kus betekent. De met elkaar vergroeide bomen worden in verschillende culturen vereerd als symbool van liefde en huwelijk en hebben door de geschiedenis heen kunst en literatuur geïnspireerd. Daarom worden geïnoculeerde bomen ook wel ‘huwelijksbomen’ genoemd.
Nadat de fut er een beetje uit gaat is de boom kaprijp, maar als dat lot hem wordt bespaard wordt de zomereik makkelijk vijfhonderd jaar oud en als het meezit kan hij duizend jaar oud worden. Om een reus te kunnen worden moet de boom eerst in Schorpioen door een crisis. Een eik die tussen de 150 en 200 jaar oud is, heeft nog een massieve stam en dat maakt de boom vrij kwetsbaar voor breuk. Hele takken of kronen kunnen tijdens een flinke storm afbreken. Om de ouderdomsfase te kunnen bereiken moet Schorpioen de kern vernietigen.
Leeuw creëert een stabiel energieveld met de stam als kern en Schorpioen moet als de laatste teken van de volwassenheid de kern transformeren opdat de gebonden energie van Leeuw vrijkomt voor de expansie van Boogschutter. Voor de faseovergang naar de ouderdom moet Schorpioen iets waardevols vernietigen. Schorpioen verteert de stam van Leeuw zodat het overgebleven deel levensvatbaar blijft.
De schimmels krijgen de kans om het dode hout in de kern van de stam te verteren. De eik wordt aangetast door zwammen als zwavelzwam of biefstukzwam. Heel langzaam eten schimmels de kern op. Nadat de kern is weggegrot ontstaat er een holle boomstam.
Voor de houtproductie is kernrot een probleem en om die reden lijkt kernrot een ziekte maar het is een natuurlijk proces wat een enorme verrijking van een bos oplevert. Holle (levende) boomstammen zijn een klein ecosysteem op zich. Kernrotschimmels hebben een hoge mate van specialisme en men vermoedt dat zulke schimmels in symbiose leven met hun gastheer. Deze ‘goede’ schimmels kunnen helpen bij de verdediging tegen de kolonisatie door andere, eventueel schadelijkere schimmels. De boom schenkt zijn hout als voedingsstof en in ruil beschermt de schimmel de boom tegen meer schadelijke schimmels. Ook voor de boom heeft kernrot een voordeel. Een holle boom is lichter en een boom krijgt de nodige flexibiliteit terug. Een holle boomstam is flexibeler dan een massieve stam wat een voordeel is bij stormen. Een eik met een holle boomstam en zijn diep reikende wortels is stormvast. In de Schorpioenfase teert de boom voor een deel op zijn eigen hout om door te kunnen groeien. Dankzij de kernrot kan de boom heel oud worden.
Met Boogschutter begint de ouderdom. De drie Vuurtekens markeren een grote overgang. In Ram ontkiemt de eikel, in Leeuw wordt de boom volwassen en bij Boogschutter bereikt onze eikenboom zijn grootste vorm. Boogschutter dijt uit. De stam en kruin groeien door in de breedte. De sterk afhangende takken die de zwaartekracht lijken de tarten zijn al bij jonge exemplaren goed te zien, en ze geven op hoge leeftijd de eik zijn majestueuze uiterlijk. De expansieve Boogschutter laat onze eik in al zijn grootsheid zien.
De oudste bomen ter wereld kunnen wel drie- of vierduizend jaar oud worden. In Nederland kunnen beuken en lindes enkele honderden jaren oud worden maar de eik overtreft ze allemaal. Daarom wordt een echtpaar dat tachtig jaar is getrouwd een eikenhuwelijk genoemd. Dat is uitzonderlijker dan zilver, goud en diamant.
De oudste eikenboom van Nederland staat waarschijnlijk in het Brabantse Den Hout. Er werd altijd gedacht dat de boom ‘slechts’ 300 jaar oud was, maar uit recent onderzoek blijkt dat de nog springlevende Heilige Eik tussen de 600 en 800 jaar oud is. Dat betekent dat de volhouder opgroeide in de feodale tijd. Amsterdam was nog maar net gesticht en de Lage Landen behoorden tot het Heilige Roomse Rijk. Het is een duizelingwekkende gedachte dat de oudste bewoner van Nederland onze complete vaderlandse geschiedenis heeft meegemaakt.
Hoge bomen vangen veel wind maar oude eiken worden meer dan gemiddeld getroffen door de bliksem. Bij een boom is een blikseminslag te zien aan lange stroken op de stam zonder schors. Dat de bliksemgoden hun energie vaak ontladen op eiken komt doordat ze met hun diep ontwikkelde wortelstelsel watervoerende lagen bereiken. Dat de eik de bliksem aantrok was de oude Europese volkeren niet ontgaan. De Germanen verbonden de eik met hun dondergod Donar. Ook andere volkeren, waaronder de Kelten, Grieken, Romeinen en Slaven, vereerden een met de eik verbonden dondergod (respectievelijk Taranis, Zeus, Jupiter en Peroen).
Na het gewroet van sinistere Schorpioen in de onderwereld, richt de verheven Boogschutter zich op de hogere doelen in het leven. Boogschutter expandeert en reikt naar de hemel. Bomen symboliseren als geen ander organisme de ruimtelijke verbinding tussen de boven- en onderwereld. Een machtige boom reikt hoog met zijn takken naar de hemel, en is tegelijk stevig geworteld in de aarde, met zijn stam als verbinding. Ook in de dimensie van tijd verbeelden bomen ons een breder perspectief. Met hun lange leven geven bomen ons een gevoel van tijdloosheid en verbinden ons met het verleden. De cyclische afwisseling van de seizoenen met de bloei en de vruchtvorming symboliseert het proces van groeien en sterven. De boom is het zinnebeeld van ons bestaan, een weerspiegeling van de diepere werkelijkheid waarin een mens net als een boom een verbinding is tussen hemel en aarde. De boom als oersymbool van het leven kennen veel religies als de wereldboom en de levensboom.
Na de expansie van Boogschutter volgt de krimp van Steenbok welke boomdeskundigen de veteranenfase noemen. Steenbok is na Stier en Maagd het derde Aardeteken. In deze drie fases begint de actie in de aarde: bij de wortels. In de Stierfase wortelt de eikel in de grond, Maagd regenereert het wortelstelsel, en in Steenbok bereikt de boom de grenzen van de groeimogelijkheden. De steungevende stam, gesteltakken en gestelwortels groeien steeds verder in dikte en vragen naar verhouding steeds meer energie. Op een gegeven moment heeft de boom te weinig vermogen om slechte jaren te kunnen opvangen. Hij is door zijn reserves heen. De veteranenfase begint met sterfte in de wortels waardoor de aangetaste wortels de gigantische kroon niet langer kunnen voorzien van voldoende water en mineralen. Vervolgens sterven de takken in de buitenkroon af waardoor de buitenkroon als het ware ineenstort. Er valt meer licht bij de hoofdstam waar zich een nieuwe compactere binnenkroon gaat vormen.
Steenbok doet het na de expansie van Boogschutter zuiniger aan. Veteraanbomen groeien niet meer in omvang en hoewel ze zichtbaar zijn afgetakeld zijn ze allesbehalve ‘stervend’. Na de afstoting van zware gesteltakken en het wegrotten van niet meer functioneel kernhout vindt de veteraan met een compacte nieuwe kroon, een nieuw evenwicht. De boom blijft steeds vele nieuwe groeischeuten aanmaken die niet allemaal voldoende sap kunnen krijgen waardoor vele weer snel afsterven. Dit evenwicht tussen groeien en sterven kan lange tijd voortduren.
De Steenbokfase kan zelfs de langste fase zijn in het leven van een boom. ‘Een eik groeit 300 jaar, rust 300 jaar en sterft 300 jaar’ is een spreekwoord in Engeland, waar men groot respect heeft voor oude kruimelige bomen die misschien niet meer de vitaliteit hebben van een jong exemplaar, maar in hun veteranenfase op hun mooist zijn.
Een misvatting is dat het altijd om heel oude of heel dikke bomen moet gaan. Veel veteraanbomen zijn bijvoorbeeld oude fruitbomen of knotwilgen van amper honderd jaar oud. Belangrijker dan leeftijd of omvang zijn de kenmerken die een veteraanboom ecologisch zo interessant maken: een holle stam, kleine en grote holtes in de stam, takken en stamvoet, allerlei (houtrot)schimmels, zwaar dood hout in de kroon, spleten en scheuren in stam en takken ... allemaal kenmerken die geassocieerd zijn met bomen die over hun hoogtepunt heen zijn en in hun laatste levensfase aanbeland zijn.
Meestal zal de boom de Steenbokfase niet overleven, omdat hij te weinig kracht bezit om zowel wortels als kruin in leven te houden. De boom zal dan uiteindelijk langzaam sterven. Om de dood van Steenbok te overleven is een vernieuwing nodig: een revolutie in de Watermanfase.
Vernieuwing volgt na een bosbrand. Planten beschikken over veel soorten strategieën om bosbranden te kunnen overleven. Sommige bomen zijn bestand tegen flinke bosbranden. Een voorbeeld is de groenblijvende steeneik die groeit in het Middellandse Zeegebied. Doordat de boom vocht vasthoudt onder de bast is het hout slecht vatbaar voor vlammen, waardoor een brand zich niet snel zal verspreiden. Mocht de boom toch in vlammen opgaan dan groeit er uit de wortels binnen korte tijd een nieuwe eik.
Ook de grove den is brandbestendig. De dikke schors is opgebouwd uit honderden dunne laagjes wat de boom bescherming biedt tegen vuur. Na een bosbrand is de schors zwartgeblakerd en zijn de naalden verbrand. Enkele weken na het vuur verschijnen de eerste jonge scheuten en de eerste naalden verschijnen kort daarna. Vijf jaar later is alleen aan de zwartgeblakerde stam te zien dat er in het verleden een brand heeft gewoed.
Stormen zorgen ook voor bosvernieuwing. Sommige ontwortelde bomen blijven leven. Bijvoorbeeld een omgewaaide populier die op zijn kant gewoon doorleeft alsof er niets is gebeurd. Omdat Waterman een mannelijk teken is krijgt een boom zelfs nog nieuwe energie en groeien sommige omgewaaide bomen uit tot een volwaardig rechtopgaand exemplaar. Dit is bekend bij populier, iep, eik, beuk en berk.
Vooral wilgen in moerasbossen zijn hierom bekend. Omgewaaide wilgen krijgen op hun stammen nieuwe uitlopers, ook wel wilgenkammen genoemd. Soms waaien ook deze wilgenkammen weer om en vormen hierna een nieuwe kam van jonge uitlopers, een fenomeen dat wentelwilgen wordt genoemd. Op deze manier kunnen wilgen veel langer leven dan als de boom overeind zou blijven staan. Door de windworp neemt de diversiteit in een moerasbos spectaculair toe: van een uniforme, doorgeschoten wilgengriend naar een ‘jungle’ met hoogopgaande bomen, regenerende omgewaaide bomen, metershoge wortelkluiten, omvangrijke wortelkuilen, liggende stammen, veel dood hout en open ruimtes.
Ook zonder storm of brand kan een boom bij bijzondere omstandigheden zichzelf vernieuwen. Bepaalde jonge takken kunnen hun eigen wortelsysteem gaan ontwikkelen buiten de uitgeholde en afstervende oude stam, die soms zelfs opgesplitst is in verschillende delen. Op die manier ontstaat er een totaal nieuwe boom met dezelfde genetische eigenschappen als die van de oude boom. De boom vernieuwt zichzelf.
Als een aftakelende boom niet door een storm of brand wordt getroffen, crepeert ze langzaam weg. Moedig blijven de wortels proberen om water en voedingsstoffen op te pompen door de aftakelende vaten en de schaarse bladeren blijven suikers maken. In de Vissenfase komt de onvermijdelijkheid van het bestaan. Het stervensproces is voor elke boom uniek.
Stervende en dode bomen verrijken het bos. Naar schatting is ongeveer twintig procent van alle soorten die leven in een bos rechtstreeks afhankelijk van dood hout en nog eens twintig procent profiteert op een indirecte manier, bijvoorbeeld insecteneters die houtkevers eten. Op dood hout leven schimmels, en vele insectensoorten zoals kevers, mieren, vliesvleugeligen en vlinders. Het grootste deel van onze duizend wespen- en bijensoorten zijn op oud en dood hout aangewezen. Afhankelijk van de houtsoort en de stand van het vervalproces zijn ongeveer 600 soorten schimmels en rond de 1350 keversoorten betrokken bij het volledig opruimen van hout.
Onze eikenboom verteert langzaam. De verteringstijd van een beuk is tien tot vijftig jaar en verteringstijd van eik en linde is vijfentwintig tot meer dan honderdvijftig jaar. In een dikke dode stam hakken spechten ware ‘spechtenflats’. De dikke dode takken blijven tientallen jaren liggen hetgeen belangrijk is voor bepaalde paddenstoelen en keversoorten. Bekend voorbeeld is het vliegend hert, waarvan de larven minstens vijf jaar lang in rottend eikenhakhoutleven. Vroeger werd dood hout in de bossen door de bosbeheerders nog wel eens opgeruimd vanwege het ‘mooie’ bosbeeld. Tegenwoordig hebben bosbeheerders meer oog voor de natuurwaarde en laten ze een deel van het dode hout liggen. De Vissenfase schittert in zijn bijzondere schoonheid van vergankelijkheid.
In een natuurlijk bos is circa de helft van de bomen in dode vorm aanwezig; van net gestorven tot bijna volledig verteerd. In een bos kan niet te veel dood hout aanwezig zijn. De natuur weet er prima mee om te gaan. In de Vissenfase verteert de boom langzaam zodat er weer een nieuwe cyclus met Ram kan beginnen.
De levenscyclus van een boom
Dit beleid bevat informatie over uw privacy. Door te posten, verklaart u dat u dit beleid begrijpt:
Dit beleid kan op elk moment en zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.
Deze algemene voorwaarden bevatten regels over het plaatsen van opmerkingen. Door een beoordeling te plaatsen, verklaart u akkoord te gaan met deze regels:
Als u zich niet aan deze regels houdt, kan dit ertoe leiden dat u wordt uitgesloten van het plaatsen van verdere beoorldeingen.
Deze algemene voorwaarden kunnen op elk moment en zonder kennisgeving worden gewijzigd.
Beoorldeingen